Skip to main content

Tak 2-6

1821 - 1889

Henri Pierre Théodore Elise

De vier takken
De tweede tak
Tak 1
Tak 2
Tak 3
Tak 4
Pag. 1
Pag. 2
Pag. 3
Pag. 4
Naschrift
Sitemap
Pag. 5
Pag. 6
Pag. 7
Pag. 8
Ambarawa
~ 2 .6 ~

Hij kreeg eens bezoek van zijn uiterst deftige en stijve chef, de resident van Semarang en diens zeer preutse vrouw. Zij informeerde met belangstelling of haar gastheer gehuwd was en kreeg ten antwoord: "Neen mevrouw, maar ik boots het huwelijk wel bedrieglijk na." Charles Mac Gillavry is nooit resident geworden.

Dan de volgende anecdote:

Door een ernstige aanval van dysenterie was hij zodanig verzwakt, dat zijn huisarts hem had opgegeven. Hij mocht daarom ophouden met het hem voorgeschreven strenge dieet en alles gaan eten waar hij zin in had. Dat betekende dus sterk gekruide Indische gerechten. "Pedes" heette dat. Uit te spreken met twee toonloze klinkers en de klemtoon op de laatste lettergreep. Zijn broers Henry en Bob zagen in de blijkbaar hopeloze toestand van de patiënt reden om opdracht te geven alvast zijn graf te delven. Verstandig in een tropisch klimaat! Maar wat niemand verwachtte, het eigengekozen menu leidde tot een snel herstel. Ter ere hiervan zonden de liefhebbende broers hem met goed-Schotse zuinigheid een rekening met de omschrijving: "Voor een voor Ued. gedolven graf."

Charles overleefde beide broers. De eerste zelfs met vele jaren. Hij hield zich bezig met vele intensieve bezoeken aan de sociëteit te Semarang. Als hij dan laat in de middag in zijn oude vehikel, een T-Ford, zwaaiend over de weg naar zijn huisje in de bergen tufte, zeiden de bekenden die hem tegenkwamen:"Laten wij maar even aan de kant van de weg gaan staan. Daar komt Charles Mac Gillavry aan!" Vermeld dient nog te worden, dat hij geniaal was in de kookkunst. Van zijn hand is een zeer bekend kookboek voor Oost-Indische gerechten verschenen. De hierin beschreven recepten worden nog steeds door de familie gebruikt. In zijn hart was hij evenals zijn broers eigenlijk een planter. Op Kalisari bracht hij de cultuur van Castelloa rubberbomen als nieuwtje tot ontplooiing. Op latere leeftijd gingen zijn briljante verstand en zijn ijzeren geheugen sterk achteruit. "Slijtage van benul" noemde hij dat.

Het is zonde en jammer, dat deze superintelligente mensen niet hebben kunnen studeren omdat daartoe de geldmiddelen ontbraken. Maar niet alleen op wetenschappelijk gebied stonden deze familieleden op hun terrein in het eerste gelid, ook hun culturele belangstelling was niet gering, hoewel zij ver verwijderd waren van een cultureel centrum van enige betekenis. Van de opera's en operettes uit hun tijd waren zij perfect op de hoogte, evenals van andere kunstuitingen uit die periode. In de boekenkast van Djati Roenggo stonden naast vele wetenschappelijke werken op landbouwkundig gebied de gedichten van Homerus, Vergilius, Racine, Molière en Shakespeare. Ook de eigentijdse proza van Multatuli en Couperus ontbrak er niet. De Griekse en Latijnse dictionaires van 1860 en 1882 die naast de gebruikelijke Duitse, Engelse en Franse stonden zijn bewaard gebleven evenals de Javaanse en Maleise van 1886 en 1855. De heren van Djati Roenggo spraken natuurlijk vloeiend Laag-Javaans, de taal waarvan zij zich jegens de inheemse bevolking van die streken bedienden, en verstonden vanzelfsprekend uitstekend het Hoog-Javaans, waarin zij werden aangesproken. Ook over de toenmalige politieke ontwikkelingen behoefde niemand hun iets te leren.

Dan was er broer Bob. Minder flitsend intelligent en gevat als Henry en Charles. Een goedige lobbes eigenlijk, maar als het zo uitkwam kon hij toch wel flink van zich afbijten. Hij was groter dan de twee genoemde broers, meer gezet ook, met een dikke buik waarover een gouden horloge ketting. Hij had duidelijk vooruitstaande tanden hetgeen hem de bijnaam "tjèlèng" (everzwijn) had opgeleverd. Ook een planter. Administrateur van de buuronderneming Nobo. Op latere leeftijd eigenaar van een landje Babadan, ook bij Oengaran. Bob van Babadan werd hij dan ook gewoonlijk genoemd. Hij trouwde in 1879 met Juliette Soesman, een gezellige gemoedelijke dikkerd die veel van lekker eten hield. Dit werd haar tenslotte noodlottig, omdat zij als suikerpatiënte zich niet aan het haar voorgeschreven dieet kon houden. Zij overleed in 1902 pas 48 jaar oud. Zij had haar man 4 kinderen geschonken. Ook zij had een merkwaardig voorouderschap.

Haar grootvader Philippe Gustave Henri baron de Vicq de Cumptich, telg uit een oud en aanzienlijk Belgisch geslacht, was getrouwd met de Chinese Julia Maria Ban Gowé. Aan Juliette's getrokken ogen was dit Chinese bloed, zoals bij vele familieleden, nog wel te zien. Bob hertrouwde in 1911 met Johanna Frederika de Gelder dochter van een president van het Hooggerechtshof te Batavia en zuster van Anna Mathilda de Gelder die met de generaal Hope Robert Mac Gillavry getrouwd was. Rika of tante Rika, zoals Bob's tweede echtgenote genoemd werd, was zeer artistiek en veel meer bij de hand dan zijn eerste vrouw. Op latere leeftijd werd zij doof, hetgeen een normaal gesprek met haar heel moeilijk maakte. Zij had een ongewoon schelle stem, die misschien een voorbode was van de geestelijke gestoordheid die haar in haar laatste levensfase trof. Zij werd toen in een krankzinnigengesticht te Buitenzorg verpleegd. Zij had een afschuwelijk levenseinde in 1944. De Japanse bezetters hielden meedogenloos opruiming onder bejaarde verpleegden, zeker als zij blank waren. Nutteloze bejaarden noemden zij hen. Zij sloten haar met een aantal lotgenoten op in een grote bamboekooi en dompelden die telkens weer onder in een rivier tot allen gestorven waren.

Dan volgden de jongere broers Daan en Leo. Na de ongelukkig verlopen waarneming van de leiding over Djati Roenggo, was de verhouding tot de eigenaar, hun oudste broer Henry, wat gespannen geraakt. Dit is dan heel voorzichtig uitgedrukt. Met Daan werd de ruzie uiteindelijk bijgelegd, zodat hij weer een regelmatige gast op het stamhuis werd. Met Leo bleef de verhouding wat moeilijker. Daan was een lange magere man, die altijd wat gebogen liep. Hij was de oerconservatieve en wat eigengereide eigenaar van een onderneming in de bergen bij Malang, die Kali Semoet (Mierenrivier) heette. Toen zijn jongste zoon John, een kundig planter, tijdens een langdurige afwezigheid van zijn vader in Europa, met vooruitziende blik op een bepaald areaal rubberplanten had laten zetten, liet hij deze na zijn terugkomst dadelijk verwijderen. In deze onzinnige nieuwlichterij zag hij geen enkel heil. Eerlijk tot in het overdrevene was hij ook. Hij weigerde pertinent zijn eerdergenoemde zoon bij zijn loopbaan te helpen, hetgeen hij met de vele relaties die hij in de planterswereld van toen had, gemakkelijk had kunnen doen. Hij vond dat zoon John maar op eigen kracht van onder af aan moest beginnen en moest laten zien, wat hij zonder protectie waard was. Op latere leeftijd ging hij aan hevige aangezichtspijnen lijden, hetgeen zijn humeur geen goed deed. Zijn gelaat was voortdurend vertrokken van de pijn. Hij werd een lastige, knorrige oude heer, hoewel hij van aard eigenlijk bijzonder vriendelijk was. Hij was getrouwd met Betsy Kalkhoven. Haar moeder was een dochter van de schatrijke suikerfabrikant de Klerk. Zij was dientengevolge in haar jeugd erg verwend en in grote weelde groot gebracht. Veel geld uitgeven was voor haar vanzelfsprekend. Dat was later niet meer zo eenvoudig, gezien de geringe inkomsten van Kali Semoet. Haar gezin heeft het dan ook financieel nooit gemakkelijk gehad. Zij was een hartelijke gezellige vrouw, gul voor haar grote vriendenkring.

Leo, de jongste broer met nageslacht, was lief en zachtmoedig als zijn vader. Eigenlijk was hij, zelfs voor de gemoedelijke Indische wereld van toen, te goed. Hij leidde een rustig en eenvoudig leven als administrateur van de koffieonderneming Kepoetrèn bij Djember in Oost-Java. In zijn vrije tijd was hij een vakkundig schrijnwerker, die bijzonder fraaie meubelen maakte. Hij was getrouwd met Eugénie de Vicq de Cumptich, een nicht van Juliette Soesman, de vrouw van broer Bob. In de familie heette zij Toettie. Zij was een flinke opgewekte vrouw, vol humor en optimisme, die in haar grote gezin met acht kinderen, duidelijk de leiding gaf. Leo's verhouding tot zijn oudere broers Henry en Charles was niet zo goed na de avonturen met Djati Roenggo, waar hij vooral de schuld van kreeg. Bovendien voelde hij zich nooit zo erg op zijn gemak bij de flitsende conversatie van zijn hyper-intelligente broers, waarbij enkele zonen van de oudste en af en toe ook broer Bob een duit in het zakje deden. Deze gesprekken bewogen zich meestal net op de grens van een laaiende ruzie en werden rijkelijk besprenkeld met geestrijk vocht en doorspekt met grove termen. Kortom een sfeer, die allerminst paste bij Leo's zachte bescheiden aard. Bovendien was hij wat zwaar op de hand en daarom lang niet zo slagvaardig. Al met al redenen, waarom hij zich eigenlijk nooit meer op Djati Roenggo liet zien. Tekenend voor de verhoudingen binnen de familie was, dat zijn voorkind William Leonard er daarentegen een vaak en graag geziene gast was. Deze Willy, die in de familie Willy Boontjes (Boontjies op zijn Indisch) genoemd werd, is ook nog enige tijd in huis geweest bij zijn oudoom de Leidse professor Theodorus Hendrik, zoals zoveel andere familieleden. Zeer verzwakt door een auto-ongeluk, stierf Leo in 1935 aan longontsteking, diep betreurd door al zijn kinderen en zijn vrouw.

De vier takken
Henri Pierre Théodore Elise
De tweede tak
Tak 1
Tak 2
Tak 3
Tak 4
Pag. 1
Pag. 2
Pag. 3
Pag. 4
Naschrift
Pag. 5
Pag. 6
Pag. 7
Pag. 8