Skip to main content

Culloden

Battle of Culloden (YouTube)

De Slag bij Culloden op 16 april 1746 (juliaanse tijd) was de laatste slag tussen de Jacobieten en het Huis Hannover en de laatste veldslag gevochten op het eiland Groot-Brittannië. De slag vond plaats bij de dorpsgemeenschap Culloden nabij de Noord-Schotse stad Inverness.

Slag bij Culloden

Blàr Chùil Lodair

Bron: Mr. E.J. Mac Gillavry, familieboek "Van Dunmaglass tot Djati Roenggo"

 

In 1744 plande Lodewijk XV van Frankrijk een invasie van Engeland. Hij was hierbij ook van plan gebruik te maken van de Jacobieten in zijn strijd op het Engelse vasteland. Het weer verhinderde de overtocht en de invasie werd afgeblazen. Prins Charles Edward Stuart, de kleinzoon van Jacobus II, was op dat moment de troonpretendent namens de Jacobieten. Prins Charles besloot zelf de strijd aan te gaan op het Engelse vasteland en vertrok op 16 juli 1745 vanuit Frankrijk.

De overheid had inmiddels een eigen leger samengesteld, onder leiding van de hertog van Cumberland. Dit leger trok achter de Jacobieten aan om ze te verslaan. In april 1746 kwamen de twee legers in elkaars buurt in de regio van Culloden.

Het leger van prins Charles telde ongeveer 5.000 man. Het regeringsleger bestond uit ongeveer 7.500 man, waaronder ook cavalerie en artillerie. In beide legers bevonden zich Schotten. De Schotten uit het leger van prins Charles waren te herkennen aan een witte bloem op hun steek.

Net na elf uur 's ochtends op 16 april 1746 begon de eigenlijke Slag bij Culloden. Prins Charles had gehoopt dat het regeringsleger zou optrekken naar zijn stellingen. De hertog van Cumberland gebruikte echter zijn artillerie om zijn tegenstander te bestoken. Uiteindelijk gaf prins Charles het bevel om op te rukken naar het regeringsleger. Zijn leger was door de slechte ondergrond van het moeras niet in staat om snel aan te vallen. Het regeringsleger was in staat de aanval tegen te houden. Het leger van prins Charles leed zware verliezen en was gedwongen terug te trekken. De hertog van Cumberland gaf zijn cavalerie de opdracht het terugtrekkende leger verder aan te vallen. Het totale aantal doden aan de zijde van prins Charles direct tijdens de slag wordt geschat op 1.000. Het aantal doden van het regeringsleger was 364.

 

Commandant van het Clan Chattan regiment

Alexander MacGillivray of Dunmaglass

... enkele uren daarna, om 1 uur in de middag zetten de Engelsen hun aanval in. 300 Frasers waren nog net op tijd aangekomen, evenals 100 Mackay's, in strijd met de bevelen van hun Chief. Cluny Mac Pherson en Mac Donald of Barisdale haastten zich met hun mannen naar Culloden maar kwamen te laat. De plaats was verkeerd gekozen en het vlakke terrein van Culloden gaf aan de Engelse overmacht met zijn betere bewapening een enorm voordeel. De prins had zijn troepen tegen de wind en de hagel in opgesteld. De prins had zijn troepen tegen de wind en de hagel in opgesteld. De manschappen waren uitgeput of voor een deel afwezig om voedsel te zoeken, aangezien het geld om te fourageren immers kort tevoren door George Mackay in beslag was genomen. De vorige dag hadden zij maar een enkel stuk beschuit te eten gehad.

Deze kritieke slag had nooit daar en op dat moment plaats mogen vinden. Het aantal manschappen was geslonken tot ongeveer 500, maar daarvan waren er niet minder dan 125 Mac Gillivrays. In alle Schotse geschiedenisboeken wordt deze dramatische slag, die definitief een einde maakte aan de eigen Keltische levensstijl van de Hooglanders, uitvoerig beschreven. Tegenover elkaar stonden ongeveer 8800 man onder Cumberland, waaronder veel Duitse huurlingen en natuurlijk een aanzienlijk contingent Campbells, en nog geen 5000 Schotten, bijna uitsluitend Hooglanders, onder prins Charles en zijn commandant Lord George Murray. 16 April 1746 was een koude dag met een harde Noord-Oostelijke wind, regen en hagel. Vluchtenden struikelden en vielen over gewonde en stervende Clangenoten.

De strijd begon met een zwaar artillerievuur van de Engelsen dat grote bressen sloeg in de dicht opeen gepakte Schotse gelederen. Het slecht gerichte Schotse vuur uit twee ouderwetse kanonnen ging over de hoofden van de Engelsen heen. De Schotten raakten geprikkeld door deze naar hun mening oneerlijke manier van strijden. Zij waren gewend om zich onder woest geschreeuw onstuimig op de vijand te storten, hem daardoor in paniek te brengen en hem dan tenslotte met hun dolken en grote slagzwaarden te vernietigen. De prins had dan ook de grootste moeite om zijn steeds ongeduldiger wordende troepen, die maar 300 tot 400 meter van de Engelsen verwijderd waren, in de hand te houden. De bedoeling was dat het hele Schotse leger tegelijk naar voren zou gaan. Alleen de opperbevelhebber kon daarvoor het bevel geven. Lord Murray zond een desbetreffende boodschap naar de prins, maar de koerier werd onderweg gedood. Uiteindelijk brak toch de Clan Chattan als eerste uit voor de gebruikelijke stormaanval. Zoals het een goede commandant en Chief betaamt ging Alexander Mac Gillivray voorop. Zijn regiment kreeg een zware vuurstoot van de Engelse troepenafdeling onder commandant Price. Het week daarop uit naar rechts en stortte zich op het regiment van Barrel.

Het kader van het Clan Chattan regiment bestond uit de volgende twintig officieren:

  • Commandant: kolonel Alexander Mac Gillivray of Dunmaglass
  • Onder-commandant: luitenant-kolonel Lachlan Mackintosh of Farr
  • Majoors: Gillies Mac Bean of Dalmigarrie en lain Mac Gillivray (Alexanders huisgenoot)
  • Kapiteins: Angus Mackintosh of Farr, Alexander Mackintosh of Essich, Farquhar Mac Gillivray of Dalcrombie, zijn jongere broer Alexander of Petty, Donald Fraser en James Dallas of Cantray
  • Luitenants: James Shaw of Kinrara, John Shaw of Kinrara, Robert Mor Mac Gillivray of Dalziel, zijn jongere broer Archibald, Donald Dallas of Cantray, Duncan Mackintosh, Simon Mackintosh, Angus Mac Bean, James Shaw en Gillies Mac Bean

 

Hier en daar waadde men tot de enkels in de bloedplassen. De Schotse gelederen braken en het werd een wilde vlucht in paniek. Om 1 uur in de middag was de slag begonnen en voor 2 uur was alles afgelopen. Van Cumberlands mannen waren er 310 gesneuveld tegen meer dan 1000 Hooglanders. De Mac Gillivray's hadden als leeuwen gevochten, lain Mor doodde alleen al een stuk of 12 vijanden met zijn slagzwaard, voor dat enige hellebaarden in zijn lichaam werden gedreven. Robert Mor, die zijn zwaard verloren had en wiens pistool leeg geschoten was, greep een boom van een kar en doodde hiermee 7 tegenstanders. Met een gebroken dijbeen sleepte hij zich voort naar Ballivrat bij Culloden. Hier werd hij door een vrouw vol medelijden onder het stro verborgen. De volgende dag werd hij door de Engelse soldaten gevonden. Zij staken hem met hun bajonetten dood. Minder dan de helft van het Clan Chattan regiment was na de slag nog maar in leven en hiervan hadden de Mac Gillivray's de zwaarste verliezen geleden. Van de duizend gesneuvelde Schotten behoorden dus bijna een kwart tot de Clan Chattan. Van de zes Mac Gillivray officieren hadden alleen Farquhar of Dalcrombie en Archibald of Dalziel de slag overleefd en van het overige Clan Chattan kader alleen nog maar Lachlan en Alexander Mackintosh, Donald Fraser, Donald Dallas, Duncan Mackintosh, en Gillies Mac Bean. Donald of Dalcrombie had zich naar Culloden gehaast, zoals zoveel anderen. Onderweg werd hij door Engelse dragonders aangehouden. Zij beroofden hem van al zijn kleding en schoten hem daarna dood. Zijn oudste zoon Farquhar leidde de resten van het eens zo trotse Clan Chattan regiment snel en in redelijk goede orde van het slagveld. Dat was wel nodig ook, want de vluchtende troepen werden door bereden Engelse dragonders achtervolgd en in massa's gedood. Alle gevangenen werden levend verbrand.

De dodenbron

Ter nagedachtenis aan Alexander

Alexander's powder horn

Alexander ging recht op de commandant, kolonel Rich af, sloeg hem met zijn slagzwaard een paar vingers af, drong verder op en kreeg tenslotte een musketwond in zijn linkerzijde. Als laatste daad voor zijn dood hielp hij een gewonde tamboerjongen die hij hoorde kreunen, naar een bron. Deze bron heet nog altijd de Dodenbron. Vlak ernaast staat een gedenksteen, waarin de volgende woorden zijn gegrift: "Well of the Dead. Here the Chief of the Mac Gillivray's fell." In de nabijheid werd nog een tweetal gedenkstenen voor de Clan Mac Gillivray opgericht.

Intussen bleef de Clan Chattan, gevolgd door de overige Schotse troepen, niettegenstaande zware verliezen, moedig opdringen. Barrel's regiment werd opzij gedrongen. Even leek het er op, dat de Clans weer zouden doorbreken, zoals bij Prestonpans niet zolang tevoren. De Mac Donalds die op dat kritieke moment de beslissing hadden kunnen forceren, vielen niet aan uit verongelijktheid omdat zij door prins Charles op de linkervleugel waren opgesteld. Vlak voor hij werd gedood riep hun Chief Donald Dhu wanhopig uit: "Mijn God hebben de kinderen van mijn Clan mij in de steek gelaten?" Inderhaast aangevoerde Engelse versterkingen vulden het gat op. Toen zette Cumberland zijn tegenoffensief in. Het werd een slachtpartij.

De volgende dag was het druk op het slagveld. Eerst kwamen de Engelse soldaten kijken of er wat van hun gading was. De nog levende gewonden maakten zij met hun bajonetten af en vervolgens beroofden zij de doden van al hun bezittingen tot hun kleren toe. Pas daarna werden de dodelijk ongeruste familieleden en vrienden toegelaten. Voor zo'n bezoek was wel moed nodig, want de Engelsen doodden willekeurig iedereen die hun voor de voeten liep of op een andere wijze hinderde. Er was bijna geen gezin in de Hooglanden, dat geen dode te betreuren had. Sommige hadden al hun mannelijke familieleden verloren. Onder de belangstellenden waren ook Alexander Angus en zijn vrouw, die jarenlang op Alexander hadden gepast toen hij nog klein was. Zij vonden zijn naakte lichaam bij de bron. Ter herkenning later, als een begrafenis mogelijk zou zijn, bonden zij een zakdoek om zijn arm. Inderdaad werd zijn lichaam met vijftig anderen in een grote put geworpen, die dadelijk daarna werd gedicht. Na zes weken trokken de Engelsen hun bewaking van deze plek terug. Toen Alexander weer werd opgegraven, werd vastgesteld dat het lijk nog geheel gaaf was en dat de wond weer begon te bloeden. Hij werd tenslotte in het kerkje van Petty begraven omdat vervoer naar Dunlichity te gevaarlijk was. Elisabeth Campbell, die met haar vader ook naar Culloden was gekomen en bij de opgraving aanwezig was, werd door de Engelsen op zeer onaangename wijze weggejaagd. Zij stierf vier maanden later uit liefdesverdriet.

In Inverness kwam kolonel Rich een van zijn soldaten tegen, die Alexanders mooi geborduurde vest droeg. Toen hij het kledingstuk herkende, beval hij de soldaat verontwaardigd het vest uit te trekken met de woorden: "Gisteren heb ik op het slagveld de moedige man ontmoet die het vest droeg. Ik wil niet dat het zo misbruikt wordt." Later hing het in een uitdragerij te koop.

Na de Schotse nederlaag werden overal in de Hooglanden woningen geplunderd en verbrand. In de eerste plaats natuurlijk die van de leiders van de opstand. Gask, de woning van Alexander en zijn familie, stond vanzelfsprekend bovenaan de lijst. De plundering en de daarop volgende brand deed de gehele inhoud verloren gaan. De Schotten die zo zwaar gewond waren dat zij niet meer op eigen kracht weg hadden kunnen komen, werden zonder enige medische of andere hulp aan hun lot overgelaten om daar te sterven waar zij gevallen waren. Cumberland, die voor deze schanddaden verantwoordelijk was, kreeg hierdoor de welverdiende scheldnaam "De Slager".

De Juliaanse en Gregoriaanse kalender

Slag bij Culloden


De Juliaanse kalender heeft een gemiddelde kalenderjaar van 356,25 dagen. Maar een tropisch jaar telt ongeveer 365,2422 dagen. Hierdoor loopt de juliaanse datum per 1000 jaar ongeveer 7,8 dagen achter op de zon. Paus Gregorius XIII kon de kalenderhervorming pas in 1582 doorvoeren. Spanje, Portugal en Polen namen de gregoriaanse kalender direct aan. De Britse Eilanden namen die kalender over in 1752. Griekenland volgde in 1924 en Turkije in 1927.

Old Style en New Style is de Engelstalige aanduiding voor 'Oude' en 'Nieuwe Stijl', de Juliaanse en Gregoriaanse kalender. 16 april is de 106e dag van het jaar (107e dag in een schrikkeljaar) in de gregoriaanse kalender. De overstap van de juliaanse naar de gregoriaanse kalender gebeurde niet overal op hetzelfde moment. De eerste landen, Spanje, Portugal en Polen stapten over in oktober 1582. Het Britse Rijk hield de juliaanse tijdrekening vol tot 1752.

Het National Army Museum zegt: "The Battle of Culloden on 27 April 1746 (Modern Calendar; 16 April Old Style) was the last pitched battle fought on the British mainland".

 

April 1746 (Julian calendar: old style)

1

2

3

4

5

6

7

8

9

10

11

12

13

14

15

16

17

18

19

T

W

T

F

S

S

M

T

W

T

F

S

S

M

T

W

T

F

S

12

13

14

15

16

17

18

19

20

21

22

23

24

25

26

27

28

29

30

April 1746 (Gregorian calendar: new style)

Dus volgens onze huidige kalender vond de slag niet plaats op 16 april maar op 27 april 1746, 11 dagen later.