Skip to main content

Tak 3-1

1824 - 1872

Robert Jacob Wijnand

De vier takken
De derde tak
Tak 1
Tak 2
Tak 3
Tak 4
Pag. 1
Pag. 2
Naschrift
Sitemap
~ 3 .1 ~

Bron: Mr. E.J. Mac Gillavry, familieboek "Van Dunmaglass tot Djati Roenggo"

 

Dit is weliswaar de kleinste tak van de familie, maar ook een tak die belangrijke stof heeft geleverd voor deze geschiedschrijving. Robert Jacob Wijnand, de derde zoon van Hendrik Mac Gillavry en Anna Theodora Maurisse, koos evenals zijn oudste broer een ambtelijke loopbaan in Indië. Hij was achtereenvolgens inspecteur van financiën in Nederlands-Indië en resident van Kedoe en van Pekalongan. De eerste functie was een zeer belangrijke in het koloniaal bestuur, te vergelijken met minister van financiën in het moederland. Hij wordt beschreven als een rustig en evenwichtig mens. Zijn vrouw Emma Wilhelmina Epp, dochter van een in Indië praktiserende arts, moet zoals men op haar foto kan zien, een lieve en opmerkelijk mooie vrouw geweest zijn. Zij was zeer kunstzinnig, vooral op muzikaal gebied. Zij overleed heel jong zoals zo vaak in de koloniën destijds. Zij was pas 33 jaar oud, maar toch had zij al zes kinderen ter wereld gebracht, vier dochters en twee zonen. Kort na haar dood vertrok de jonge weduwnaar met zijn kinderen naar Nederland, maar aan boord stierf ook hij, ruim een jaar na zijn vrouw op 48 jarige leeftijd.

William MacGillivray, geboren te Elgin op 22 oktober 1751, was van beroep "cabinetmaker", schrijnwerker zouden wij zeggen. Maar door de onttakeling van de samenleving in de Hooglanden en de steeds toenemende armoede in die streken, het dalen van maatschappelijk peil van vele bewoners, deed hem besluiten dienst te nemen bij de Schotse Brigade van generaal-majoor Dundas. Dat was op 23 maart 1781. De brigade werd in 1782 ontbonden en vele officieren en manschappen zijn toen naar hun vaderland teruggekeerd. Zo niet William. Hij was in 1782 te Venlo in garnizoen gekomen onder het bevel van kolonel Bentinck. Op 2 oktober 1787 eindigde hij zijn dienstverband.

Hij vestigde zich in de Eerste Sassenstraat 29 te Zwolle, waar hij Engelse lessen ging geven. In de burgerlijke stand liet hij zich inschrijven als William Mac Gillavry, sindsdien de spelwijze van de Nederlandse tak. Op 26 april 1795 kwam hij in het huwelijk met Elisabeth Landeveldt in de Michaelkerk te Zwolle. Uit dit huwelijk kwamen:

  • Wilhelmina Paulina (1795 - 1857)
  • Hendrik (1779 - 1835)
  • Geertuida (1800 - 1870)
  • William (1805 - 1882)
  • Jacoba Reinira (1807 - 1837)

Uit het huwelijk van Hendrik met Anna Theodora Maurisse kwamen de volgende zonen en dochters:

  • Willem Joan Julius (1820 - 1870)
  • Henri Pierre Théodore Elise (1821 - 1889)
  • Robert Jacob Wijnand (1824 - 1872)
  • Louise Annette Elisabeth Theodora (1826 - 1874)
  • Elisabeth Anna Espérance (1827 - 1847)
  • Alexander Donald (1829 - 1868)
  • Theodorus Hendrik (1835 - 1921)


Waarom wij maar uit vier takken bestaan - allen nakomelingen van Hendrik - komt door onderstaande:

  • William's afstammelingen in de mannelijke lijn zijn uitgestorven vanwege de Tweede Wereldoorlog en de beruchte Bersiap-periode in Indonesië.
  • De zoon van Hendrik en Anna Theodora Maurisse, Alexander Donald, had dienst als kapitein infanterie. Hij kwam te overlijden op 24 september 1868 aan boord van l'Impératrice op weg naar Nederland.


De zes kinderen, waarvan de oudste negen en de jongste drie jaar oud was, kwamen dus als wezen in Europa aan. De jongste broer van hun vader, Theodorus Hendrik en zijn vrouw ontfermden zich over hen. Vooral op aandrang van laatstgenoemde namen zij hen bij zich in huis, waar zij op gingen in hun eigen grote gezin. Zij zijn daar allemaal gebleven tot zij volwassen waren en op hun eigen benen konden staan. Het jongste kind James overleed bij een diphteritis epidemie op 23 Juli 1884 op vijftienjarige leeftijd.

De oudste van de schare pleegkinderen was Amy. Zij bleef ongehuwd. Als astmapatiënte liet haar gezondheid veel te wensen over. Zij was enige tijd onderwijzeres in Indië en fungeerde na haar terugkeer naar Nederland heel graag als de lieve zorgzame tante en zuster, die dadelijk en ongevraagd hulp en troost bracht waar die nodig was. Het was voor haar een heerlijke vervulling om op de kinderen van haar broer en zusters te passen.

Op haar volgde Mary, die in de herinnering voortleeft als een knappe, wat gezette vrouw met een matte huid, grote donkere ogen en donkerbruin haar. Het was een gezellige vrouw, bij wie de familie altijd kon rekenen op een gastvrij onthaal. Zij was getrouwd met Prof. Dr. Laurentius Knappert, hervormd predikant achtereenvolgens te Kwadijk (ten Noorden van Amsterdam), Dokkum en Assen. In 1902 werd hij vanwege de Nederlands-Hervormde Kerk hoogleraar in de kerkgeschiedenis aan de Rijksuniversiteit te Leiden en in 1933 privaatdocent aldaar in de geschiedenis van de Christelijke Kerk en zending in Oost- en West-Indië. Hij had een bijzondere verdienste voor de Nederlandse taal, waarvan de zuiverheid hem zeer na aan het hart lag. Driemaal was hij voorzitter van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. Hij werd algemeen beschouwd als een historicus van groot formaat, die in vele werken, welke van zijn hand zijn verschenen, zijn eigen kijk gaf op de geschiedenis. Zo is in zijn necrologie te lezen. In Leiden werd algemeen over hem gesproken als "de grote Knappert". In de omgang was hij precies wat deze beschrijving doet veronderstellen. Ietwat stijf, rechtzinnig, de witte kuif recht overeind, maar ook wat ouderwets gastvrij en gezegend met een fijn gevoel voor humor. Zo is van hem de volgende anecdote bekend, die ook wel typerend is voor de geest tussen de Mac Gillavry's onderling. De Knapperts ontvingen eens bezoek van een neef, evenals de gastvrouw een pleegkind van hun aller oom Prof. Mac Gillavry, tesamen met de bepaald niet domme echtgenote van eerstgenoemde. Zoals gebruikelijk in de familie waren de twee Mac Gillavry's onmiddellijk in druk gesprek met elkaar gewikkeld en zozeer van elkaar vervuld, dat zij geen enkele aandacht meer hadden voor de aangetrouwden de 'schoontjes', die er wat verloren bij zaten. Dit ergerde de vrouwelijke gast in hoge mate. Zij maakte daar dan ook een opmerking over tegen haar gastheer. Zijn antwoord hierop was: "Ach wij zullen er ons wel bij moeten neerleggen, dat als er twee of meer Maccen bij elkaar zijn anderen nauwelijks meer meetellen en bovendien weten zij het ook veel beter dan wij!"

Na Mary kwam er een broer. Hope Robert, waarover dadelijk meer, en dan weer een dochter Kathérine, Katie of meestal Kitty genoemd, het enige blondje in het gezin. Zij was evenals haar broer Hope zeer kunstzinnig. Nadat zij in Leiden de HBS had afgelopen, behaalde zij in 1891 haar einddiploma handtekenen aan de Rijksacademie voor beeldende kunsten. Zij speelde bovendien goed piano en kon met veel fantasie kinderoperettes samenstellen. Op lange wandelingen kon zij haar liefde voor de natuur uitleven. Zij kon heel geestig zijn maar aan de andere kant was zij zeer gevoelig, op het emotionele af. Zij was getrouwd met Dr. Ringeling, een medicus. Hij had tijdens zijn studie aan het Instituut Pasteur te Parijs gewerkt, waar zijn grote belangstelling werd gewekt voor Pasteur's wijze van bestrijding van besmettelijke ziekten en de voorkoming hiervan. Op 8 Juli 1886 promoveerde hij tot doctor in de geneeskunde en op 12 Juni 1889 werd hij benoemd tot officier van gezondheid der eerste klasse bij de Marine. In deze functie vertrok hij naar Indië. Hier ontsnapte hij aan de dood, toen hij bij een actie tegen een Atjehs zeeroversnest, staande in een sloep onder vuur werd genomen. Begin 1891 was hij weer in Nederland terug en nadat hij de militaire dienst had verlaten, volgde op 21 Oktober 1896 zijn benoeming tot directeur van de gemeentelijke gezondheidsdienst van Amsterdam. Zijn werkterrein strekte zich tot ver buiten de grenzen van deze gemeente uit. Hij trok meteen te velde tegen de erbarmelijke woningbouw in Amsterdam aan het eind van de negentiende eeuw. Moeilijkheden met het gemeentebestuur waren dan ook al dadelijk aan de orde van de dag. Hij kon zich mateloos opwinden over allerlei politiek geknoei in Amsterdam, waar hij telkens mee te maken had. Gedurende zijn ambtsperiode werd hij geconfronteerd met drie grote crises. Het uitbreken van de oorlog in 1914, die een stroom van Belgische vluchtelingen ook naar Amsterdam bracht, de doorbraak van de Zuiderzee-dijken in 1916 en een zeer ernstige griepepidemie in 1918 . Van zijn hand verscheen een uiterst belangrijke verhandeling over de werking van het plankton. De bacteriologie was zijn specialiteit geworden. Bij zijn pensionnering weigerde hij de orde van Officier van Oranje Nassau, omdat hij vond dat hij de Nederlandse Leeuw verdiend had. Hij was innerlijk een zeer gevoelig, bijna sentimenteel mens. Gevoelens, die hij, zoals het in die tijd behoorde, had leren beheersen onder alle omstandigheden. Hierdoor maakte hij een wat afgemeten, bijna stijve indruk. Zijn echtgenote met haar zachte en gevoelige aard kon tegen al deze moeilijkheden, die haar man ondervond nauwelijks op. Haar intens medeleven en medelijden hierin heeft ongetwijfeld haar dood op 24 Augustus 1924 verhaast. Prof. Knappert sprak aan haar graf de volgende rede uit:

"Zij, die Kitty het allernaast hebben gestaan, wilden niet dat aan haar graf alleen de stilte van den ernst en de droefheid heerschen zou, maar dat iets ervan ook zou uitgesproken worden, naast de taal die reeds al deze bloemen spreken, maar het allerbeste blijft ook nu ongezegd, dat wat wij ieder voor ons op het oogenblik ons voor de geest roepen, het licht bewogen gelaat, den klank der stem en wat wij van onze lieve doode ondervonden of met haar doorleefden in goede uren. Wat wij ons allen tesamen herinneren, dat is het hevige van haar voelen en oordeelen en bevinden. Zij heeft er de lusten van gesmaakt, maar ook het leed ervan geproefd. Meer dan anderen heeft zij genoten van schoonheid in kunst, maar meer dan anderen ook de pijn gevoeld van wat haar kunstzin beleedigde. Doch waarom wij haar hebben liefgehad was haar even hevig medeleven met ons geluk en met ons verdriet. Zeker, zij heeft veler smart op het hart gedragen alsof het haar eigen leed, maar ook veler blijdschap mee genoten alsof het haar eigen vreugde was. Daardoor heeft zij onze blijdschap verdubbeld en van ons verdriet afgenomen. En in dat karakter willen wij ons haar het liefst herinneren, nu wij met haar man en kinderen en voor onszelven treuren om haar plotseling verlies. Daarvoor hebben wij ons vaak zoo nauw aan haar verbonden gevoeld. Gezegend dan de heugenis, die zij achterlaat, omdat die ons tot zegen blijven zal."

Na Kitty kwam de jongste dochter Anny (op zijn Engels uitgesproken). Zij was wat minder muzikaal dan haar oudere zuster en had ook minder tekentalent, maar in gevoel voor humor hadden zij veel gemeen. Een uitgesproken donker type en de mooiste van de vier dochters. Wat zorgelozer en onbekommerder dan de anderen en daardoor wat meer bestand tegen rampspoed, die ook haar niet bespaard is gebleven. De grootste slag was het overlijden van haar enige en veelbelovende kind Bart aan longontsteking op 29 jarige leeftijd. Niemand had haar ooit boos gezien, behalve, naar men zegt, haar eigen man. Prof. Dr. Pieter Fijn van Draat. Hij werd in 1915 privaatdocent in de Engelse taal en letterkunde aan de Utrechtse universiteit, in 1924 bijzonder hoogleraar, uitgaande van het Genootschap Nederland-Engeland en tot 1932 tevens secretaris van het Provinciaal Utrechts Genootschap van Kunsten en Wetenschappen. Van zijn hand verschenen de volgende publikaties: "Rhythm in English Prose" en de "Klankleer van de tongval der stad Deventer" (zijn geboortestad). In 1914 zorgde hij voor de nodige consternatie door duidelijk te laten blijken dat hij pro-Duits was. Iets ongehoords voor deze familie, die haar Schotse banden toen nog heel sterk voelde en dat voor een hoogleraar in de Engelse taal! Maar zoals dat voor Mac Gillavry's passend en gebruikelijk is, werd er dadelijk vergoelijkend aan toegevoegd dat hij het misschien ook niet kon helpen. Hij had immers ook het Oud-Gotisch bestudeerd! Het gezin Fijn van Draat leek veel op dat van de Knapperts, misschien was het wat "stijver", iets meer "Utrechts". Telkens wordt gewag gemaakt van een nauw, gezellig en hartelijk contact tussen de vier zusters en later, na zijn terugkeer uit Indië, ook met hun broer Hope en zijn vrouw. Vaak zocht men elkaar op, waarbij men graag wat musiceerde, men ging af en toe samen op reis, maakte dan lange wandelingen en genoot van de natuur. Een typische Mac Gillavry eigenschap. Ook met hun pleegbroers en -zusters uit het gezin van hun oom Prof. Mac Gillavry bestonden heel nauwe banden.

De vier takken
Robert Jacob Wijnand
De derde tak
Tak 1
Tak 2
Tak 3
Tak 4
Pag. 1
Pag. 2
Naschrift