Bron: Mr. E.J. Mac Gillavry, familieboek "Van Dunmaglass tot Djati Roenggo"
Willem Joan Julius was de oudste zoon van Hendrik en Anna. Hij groeide op tot een knappe man met de donkere haren en de bruine ogen van zijn ouders. Opvallend was de lieve uitdrukking op zijn gelaat. Hij was pas veertien jaar oud toen zijn vader overleed. Dientengevolge viel diens gezin plotseling uit een zeer vooraanstaande en bevoorrechte positie terug tot uiterst benarde, om niet te zeggen armoedige omstandigheden. Veel te vroeg kreeg hij de volle last op zijn schouders van alle zorgen en de verantwoordelijkheid voor zijn moeder, zijn broertjes (waarvan de jongste op het moment van zijn vaders dood nog geboren moest worden!) en zijn twee zusjes. Daardoor was hij de enige van de jongens, die nooit een kans heeft gekregen om in Nederland te gaan studeren en daar zelfs nooit is geweest. Hij heeft zich dan ook maatschappelijk niet zo kunnen ontplooien als zijn jongere broers. Dit heeft natuurlijk ook voor zijn nageslacht gevolgen gehad. Misschien zijn de grote zorgen, die hij te vroeg in zijn jeugd heeft moeten verwerken, er de reden van geweest, dat hij later op een veilige afstand van de stormen des levens is gebleven en allerminst gebrand was op grote verantwoordelijkheden.
William MacGillivray, geboren te Elgin op 22 oktober 1751, was van beroep "cabinetmaker", schrijnwerker zouden wij zeggen. Maar door de onttakeling van de samenleving in de Hooglanden en de steeds toenemende armoede in die streken, het dalen van maatschappelijk peil van vele bewoners, deed hem besluiten dienst te nemen bij de Schotse Brigade van generaal-majoor Dundas. Dat was op 23 maart 1781. De brigade werd in 1782 ontbonden en vele officieren en manschappen zijn toen naar hun vaderland teruggekeerd. Zo niet William. Hij was in 1782 te Venlo in garnizoen gekomen onder het bevel van kolonel Bentinck. Op 2 oktober 1787 eindigde hij zijn dienstverband.
Hij vestigde zich in de Eerste Sassenstraat 29 te Zwolle, waar hij Engelse lessen ging geven. In de burgerlijke stand liet hij zich inschrijven als William Mac Gillavry, sindsdien de spelwijze van de Nederlandse tak. Op 26 april 1795 kwam hij in het huwelijk met Elisabeth Landeveldt in de Michaelkerk te Zwolle. Uit dit huwelijk kwamen:
- Wilhelmina Paulina (1795 - 1857)
- Hendrik (1779 - 1835)
- Geertuida (1800 - 1870)
- William (1805 - 1882)
- Jacoba Reinira (1807 - 1837)
Uit het huwelijk van Hendrik met Anna Theodora Maurisse kwamen de volgende zonen en dochters:
- Willem Joan Julius (1820 - 1870)
- Henri Pierre Théodore Elise (1821 - 1889)
- Robert Jacob Wijnand (1824 - 1872)
- Louise Annette Elisabeth Theodora (1826 - 1874)
- Elisabeth Anna Espérance (1827 - 1847)
- Alexander Donald (1829 - 1868)
- Theodorus Hendrik (1835 - 1921)
Waarom wij maar uit vier takken bestaan - allen nakomelingen van Hendrik - komt door onderstaande:
- William's afstammelingen in de mannelijke lijn zijn uitgestorven vanwege de Tweede Wereldoorlog en de beruchte Bersiap-periode in Indonesië.
- De zoon van Hendrik en Anna Theodora Maurisse, Alexander Donald, had dienst als kapitein infanterie. Hij kwam te overlijden op 24 september 1868 aan boord van l'Impératrice op weg naar Nederland.
Vriendelijk en zachtmoedig was hij. Zeker geen mens die vol eerzucht naar de toppen van de maatschappij wilde reiken. Hij werd secretaris van de weeskamer te Soerabaja en daarna secretaris van de kleine en tamelijk onbelangrijke residentie Madoera. "Nette" betrekkingen, die niet veel drukte of zorgen gaven, maar dan ook zeer bescheiden werden gehonoreerd.
Hij had door de "Chinees" (alle timmerlieden in Indië waren altijd Chinezen) een bijzondere stoel naar eigen vinding laten maken. Hierop konden zijn vrouw en hijzelf half zittend, half liggend tegen elkaar aanleunen. Hieruit kan een aantal conclusies worden getrokken. Willem moet inventief zijn geweest, een bespiegelende aard hebben gehad en veel van zijn vrouw gehouden hebben. Deze vrouw was Wilhelmina de Chauvigny de Blot. Mijntje voor de familie. Hoe zij er uit zag is onbekend. Te oordelen naar het uiterlijk van haar dochters is men geneigd te zeggen: "Een mooi Indisch meisje." Uit genealogisch oogpunt had zij een uiterst merkwaardig en daarom interessant voorgeslacht. Haar grootvader François de Chauvigny de Blot, telg uit een oud-adellijk geslacht van Franse graven uit de Bourbonnais (de omgeving van Vichy), had zich in de tweede helft van de achttiende eeuw in Amsterdam gevestigd als toneelspeler en koopman. Haar moeder Cornelia Juliana van Stralendorff stamde uit een zeer aanzienlijk adellijk geslacht uit Pommeren. Aangezien Prins Claus ook voorouders heeft van deze naam, kunnen al haar afstammelingen, dus ook alle Mac Gillavry's van deze tak, zich de bloedverwanten van hem en zijn kinderen noemen. De ene grootvader van laatstgenoemde Cornelia, Friedrich Christoffer von Stralendorff, opperkoopman van de V.O.C. en resident aan het Hof van Soerakarta, verkreeg voor zijn zes kinderen bij de Javaanse vrouw Sintès brieven van wettiging van de Gouverneur-generaal. Een daarvan was Ditloeff Frederik, Cornelia's vader. Haar andere grootvader, Andries Hartsinck, zoon uit een Amsterdamse regentenfamilie, eveneens opperkoopman van de V.O.C. en ook resident aan het Hof van Soerakarta, verkreeg voor zijn kinderen bij de Javaanse vrouw Sayo Boerat brieven van wettiging van de Gouverneur-Generaal Daendels. Een daarvan was Johanna Suzanna Hartsinck, Cornelia's moeder. Haar beide ouders waren derhalve half Javaans en zij dus ook. Haar dochter Mijntje de Chauvigny de Blot dientengevolge een kwart. Vandaar de veronderstelling dat het inheemse bloed bij deze laatste duidelijk te zien geweest moet zijn.
Eerdergenoemde Johanna Suzanna Hartsinck (Mijntje's grootmoeder dus) had een tante (zuster van haar vader Andries Hartsinck) met gelijke voornamen en uiteraard achternaam, die getrouwd was met de Belgische graaf Ferdinand Louis Frangois Michel d'Oultremont et de Wégimont. Hun dochter Henriette, de volle nicht dus van Johanna Suzanna Hartsinck, was de tweede (morganatische) echtgenote van koning Willem I. Dank zij deze Jetje Dondermond, zoals zij in Nederland algemeen werd genoemd, (blijkbaar was zij niet op haar mondje gevallen), zijn de afstammelingen van het echtpaar von Stralendorff-Hartsinck, dus alle leden van de oudste tak van onze familie, aanverwanten van het Huis van Oranje Nassau.
Mijntje overleed in 1863 op 38 jarige leeftijd en haar man zeven jaar later, 49 jaar oud. De zeven kinderen die in hun korte huwelijk van dertien jaar waren geboren, bleven in de grootst denkbare armoede achter. Twee zonen en vijf dochters waren het. De meisjes leken in karakter veel op elkaar. Lief, zacht, inschikkelijk en meegaand zoals de meeste Indische vrouwen. Vier van de vijf hadden een opvallend knap uiterlijk. Toen hun vader overleed was het oudste kind, Theodore Willem Felix, achttien jaar en het jongste kind pas acht jaar oud. Na veel ellende en allerlei omzwervingen kwamen de meisjes en de jongste zoon in een weeshuis terecht. In die tijd was dat een bewijs van de bitterste armoede.
Men vraagt zich dan onwillekeurig af, waar dan wel de spreekwoordelijke saamhorigheid en hulpvaardigheid van de familie bleef. Wat deden Willem's jongere broers en zijn nog enige levende zuster voor zijn kinderen, hun neefjes en nichtjes in deze ellendige omstandigheden? Het antwoord kan kort zijn: "niet veel". Waarom niet? Aangenomen moet worden, dat zij daarvoor zelf te diep in de zorgen zaten. Op het moment van Willem's overlijden, begin 1870, had zijn broer Henri grote financiële zorgen. Robert's vrouw Emma had enkele maanden tevoren na zes jaar huwelijk haar zesde kind ter wereld gebracht. Zij overleed ruim een jaar daarna. Het ligt voor de hand dat haar gezondheid toen veel zorgen gaf.