Theo, de jongste, was in 1863 om gezondheidsredenen naar Nederland teruggekeerd en kon van daaruit weinig doen. Louise was een aantal jaren tevoren verlaten door haar man, die uit zeeroven was gegaan. Zij werd toen verpleegd in het krankzinnigen-gesticht van Lawang, waar zij in 1874 zou overlijden. Het was een nare tijd voor de hele familie! Theo, Willem's oudste zoon, was met zijn achttien jaren groot genoeg om aan de slag te gaan. Hij moest natuurlijk van een veel lager vlak beginnen dan zijn meer bevoorrechte neven uit de jongere takken. Het is dan ook geen wonder, dat hij het minder ver in het maatschappelijke leven heeft kunnen brengen dan zij. Hij werd opziener in de bergcultures op Java. Zijn werk verrichtte hij met veel toewijding. Hij was een ernstig man, hetgeen aan zijn uiterlijk goed te zien was. Hij was streng in de opvoeding van zijn elf kinderen, acht zonen en drie dochters. Een van die zonen Gilles Richard George had veertien kinderen. Ook de meeste andere zonen van Theo waren rijk met mannelijk nageslacht gezegend. Dientengevolge stamt ongeveer de helft van de nu levende familieleden van deze Theo af. Hij had een rustige, evenwichtige echtgenote, Caroline Frederica Sauselé. Haar astmatische aanleg en doorlopende kinderproduktie dwongen haar trouwens wel het kalm aan te doen. Gedurende de acht jaren, dat zij weduwe was, woonde zij bij het grote gezin met veertien kinderen van haar zoon Gilles en zijn vrouw. In dit bewerkelijke huishouden, waar onvoldoende geld was voor veel hulp, moet haar assistentie bijzonder welkom zijn geweest!
Willem's oudste dochter Elisabeth Cornelia trouwde in 1875 met Statius Henricus Julius Casar von Magius, een Oostenrijks edelman. Hij stamde af van Emanuel Magius, die in 1207 in Brescia werd geboren. Deze laatste was Podesta, 's Keizers vertegenwoordiger in Genua (Noord Italië was toentertijd Oostenrijks gebied) in 1248 en senator in Rome in 1266. Statius was officier bij het Keizerlijk Regiment Tiroler Jagers in Innsbruck. Bovendien was hij diplomaat en schatbewaarder van Keizer Franz-Joseph. Hierdoor behoorde hij tot de kring van diens naaste hovelingen en tot de hoogste aristocratie van zijn land. Het ophouden van een dergelijke stand kostte in die tijd schatten, die hij niet bezat. Er ontstonden dus schulden. Het vrouwelijk schoon liet hem niet onberoerd, hetgeen enkele duels tengevolge had. Bovendien had hij hierdoor onenigheid gekregen met zijn commandanten. De hoge ere-code, die toentertijd aan de officieren van de Kaiserliche und Königliche Armee van het oude Oostenrijk werd gesteld, werd danig door hem geschonden.
Eduard Willem Louis, de jongste van de twee broers, was een groot liefhebber van planten en bloemen. Een planter in hart en nieren, zoals zovelen van zijn familieleden. Hij was administrateur van de onderneming Kalisari boven Blitar in Oost-Java, waar koffie, thee en cacao werden verbouwd. Bovendien had hij een bedrijf in Blitar zelf, dat zich bezig hield met de handel in, en de export van het toen nieuwe produkt copra. Dit is het gedroogde vruchtvlees van de klappernoot, dat gebruikt wordt voor de bereiding van plantaardige olie. Na extractie van de olie dient de rest voor veevoer. Eduard was evenals zijn broer streng en rechtvaardig. Hij hechtte veel waarde aan het in acht nemen van de goede manieren onder alle omstandigheden. In het bijzonder voor zichzelf. Deze eigenschappen komen in de familie vaak voor. Aan de ene kant was hij enigszins in zichzelf gekeerd, bijna eenzelvig van aard. Er moest veel gebeuren voordat hij zich voor een ander openstelde. Hij leek daardoor wat stug en afstandelijk. Deze indruk werd nog versterkt door een scherp observerende blik uit zijn helderblauwe ogen. Anderzijds was hij bijzonder goedhartig en gul. Hij had veel over voor iemand die in moeilijkheden verkeerde en kon geen bedelaar voorbij gaan zonder hem iets in de hand te stoppen. Hij bezat nog wat laatste resten van de oude Keltische helderziendheid. Vaak voelde hij al bepaalde gebeurtenissen te voren aankomen. Kort voor zijn dood kondigde hij aan, terwijl hij ogenschijnlijk volkomen gezond leek, dat er iets bijzonders ging gebeuren. Hij ging uitgebreid baden, liet zich schone kleren aanreiken en na zich zo met uiterste zorg gesoigneerd te hebben, ging hij rustig in zijn stoel zitten peinzen. Kort daarop overleed hij aan een hartaanval. Hij was pas 61 jaar oud. De jongste van zijn acht kinderen, een meisje dat zijn lieveling was, was toen pas zes jaar.
Het werd dan ook maar beter gevonden, dat hij omwille van een Ehrensache, zoals dat werd genoemd, van het Weense toneel verdween. Een doorslaggevende reden om naar Nederlands-Indië te emigreren, zoals zoveel edellieden van allerlei slag vóór hem. Hij was een onmogelijk lastige potentaat, die van huis uit gewend was om op zijn wenken bediend te worden. Hij was impulsief en driftig, maar tot zijn eer dient wel vermeld te worden, dat hij nooit rancuneus was. Er was dan ook een lieve en plooibare vrouw als de zijne nodig om hier tegen te kunnen. Iedereen, ook zijn eigen negen kinderen, was in wezen doodsbang voor hem. De zonen gingen allen in Wenen op school. Een dochter Steffi was een van de meest gevierde schonen aan het Weense hof, hoewel zij getrouwd was met de brave arts Lodewijk Berends. Blijkbaar vond zij het Weense leven interessanter. Twee kinderen von Magius pleegden zelfmoord.
De volgende in de rij van Willem's dochters was Clara Juliana, Claartje in de familie, of op zijn Indisch afgekort tot Tje. Zij was het lelijke eendje in de bijt en bleef dan ook als enige van de zusters ongetrouwd. Van haar is bekend, dat zij kort na haar vaders dood, en voordat zij samen met haar zusjes in een weeshuis werd opgenomen, op blote voeten de sawah's (rijstvelden) werd ingestuurd om de eenden te hoeden. Hierdoor kon wat geld worden verdiend voor de allernoodzakelijkste levensbehoeften. Zij was toen pas zestien jaar oud. Dit betekende dat de familie tot het allerlaagste maatschappelijke peil, dat van de inheemsen, was weggezakt. Een kleindochter van de resident van Soerakarta voor wie de hoogste eerbewijzen nauwelijks hoog genoeg waren! Later werd Claartje huishoudster bij haar neef Charles Mac Gillavry (uit de tweede tak) en vormde zo de verbinding tussen haar zusters en de familieleden uit de jongere takken. Met eindeloos geduld en toegevendheid verdroeg zij de nukken en onaangenaamheden van een bijzonder lastige man, die haar gewoonlijk Lala noemde. Zij was opgegroeid tot een kleine tengere vrouw met diepblauwe ogen. Mooi was zij niet met haar wat wijde mond met te dikke lippen en haar lange schrale hals. Maar zij was lief en zorgzaam als weinig anderen. Op latere leeftijd leed zij aan spruw, een tropische ziekte van de ingewanden, die leidt tot pijnlijke ontstekingen op de tong en in de mondholte. Dit maakte haar het spreken op den duur heel moeilijk en leidde tenslotte tot haar dood op 71 jarige leeftijd.
Op haar volgde haar zuster Eugénie over wie gelukkig wat vrolijkers te verhalen valt. Zij was de mooiste van de zusters. Het meest Europees van uiterlijk, met een lief gezicht en fijne regelmatige trekken. Zij had een kleine neus, licht grijze ogen en donker haar. Zij was getrouwd met Augustus Marinus (Guus) Engelken. Hij had zijn uiterlijk niet in die mate mee als zijn vrouw. Hun dochter met de Indische bijnaam Troel, had een regelmatig en hartelijk contact met de overige familie uit de andere takken. Zij sprak nooit over ernstige problemen of spanningen rondom haar ouders. Er kan dus gevoeglijk worden aangenomen dat zij een rustig leven hebben geleid en een harmonieus huwelijk hadden. Het beeld is gemakkelijk voor te stellen. De planter, tevreden op zijn eigen land Kerdjo. Baas op zijn eigen terrein. Door zijn Duitse inslag (zijn vader kwam uit Bremen) wat dominerend van aard, met een inschikkelijke echtgenote die er geen enkel bezwaar tegen had om gedomineerd te worden. Een ideale combinatie en een idyllisch beeld van het leven in de koloniën in die tijd.